In de 13de eeuw zocht Gent naar betere verbindingswegen voor de Gentse handel en besloot het een kanaal te graven tussen Gent en de Zwinhaven aan de Noordzee. Tussen 1251 en 1269 werd gegraven tot in Damme.
Tot in de 16de eeuw was de havenactiviteit aan de Lievekaai vrij beperkt, aangezien de schepen meestal doorvoeren tot aan de Leiehaven op de Gras- en Korenlei. Omwille van de verzanding van het Zwin in de 16de eeuw boette het smalle zeekanaaltje aan belang in.
In 1563 werd de Sassevaart voltooid, de voorloper van het kanaal Gent-Terneuzen. Hierdoor werd het scheepvaartverkeer tussen de Westerschelde en Gent mogelijk. Men wou de Hollandse en Zeelandse zeeschepen laten doorvaren tot in het centrum van Gent, wat de stad een nieuwe economische impuls gaf. Op het einde van de 16de eeuw kon de Leiehaven aan de Graslei de handelstrafiek vanuit de Sassevaart niet meer verwerken en begon men met de aanleg van een tweede haven.
Zo ontstond tussen 1583 en 1611 de Lievekom, een los- en laadplaats. Vanaf dan kon de Lievehaven zich ontwikkelen tot de tweede belangrijkste haven van Gent. Vooral Hollandse en Zeeuwse schippers voeren via de vestinggrachten tot in de Lievehaven. De huizen Den Haerlem aan de Lievekaai en de het café Waepens van Amsterdam (17de eeuw) aan de Molenaarstraat verwijzen nog naar de intense handelsbetrekkingen met Nederland.